Doorgaan naar hoofdcontent

Mijn naam is Lea


[Een anders-dan-anders-preek, gehouden in mijn 'stagekerk' in Bussum, naar aanleiding van Genesis 29 en een liedje van Stef Bos]
 

Wie ben ik? 

Mijn naam is Lea.

Ze zeggen dat ik fletse ogen heb, dat mijn ogen geen glans hebben, maar dat is niet waar. Mijn ogen zijn zacht. Dat zegt Jakob tenminste. Jakob vindt ze mooi. Ze zijn het enige dat Jakob mooi aan mij vindt, voor de rest is mijn zusje veel aantrekkelijker, altijd geweest. Maar mijn ogen zijn zacht, ze zijn helder, en ze zijn scherp. Er is niets dat mij ontgaat. Ik ben het tegendeel van mijn schoonvader Isaäk, die te blind was om zijn beide zoons van elkaar te kunnen onderscheiden. Ik ben ook het tegendeel van mijn man. Nee, met Jakob’s ogen is niets mis, hij vergat ze alleen te gebruiken op het moment dat het erop aankwam. Ik zal niet snel vergeten hoe ik daar lag, na het bruiloftsfeest, in zijn tent, te wachten op wat komen zou. Ik was doodsbenauwd, en ik weet niet eens waarvoor ik nou het bangst was. Bang dat hij het door zou hebben, dat ik daar lag en niet Rachel? Dan zouden mijn kansen op een huwelijk misschien wel voorgoed verkeken zijn. Of bang dat hij het niet door zou hebben? Dat zou betekenen dat ik de rest van mijn leven zou moeten doorbrengen met een man die mij niet zag staan, een man die al zeven jaar bij ons woonde maar nog altijd deed of ik lucht voor hem was. Wat was erger geweest? 

Ach, het doet er niet meer toe, zo veel jaar later. Hij zag het niet. Dat kwam door de sluier die ik droeg, zei hij later, en het kwam omdat het zo donker was. Jaja… Drank en lust zullen ook wel een rol gespeeld hebben, lijkt me zo. Maar wie ben ik om dat tegen hem te zeggen? Ik zeg niets, maar ik zie alles. En nu wil ik in elk geval aan u vertellen wat ik zie. Ik zie een man die groots en meeslepend wil leven, maar die de achtergestelde, de kleine, de zwakkere dreigt te vergeten. En dat terwijl hij zelf zijn leven met een achterstand begonnen is…  

Het is al jaren geleden, maar ik zal nooit vergeten wat ik zag toen Jakob in ons leven verscheen. We waren nog tieners en op een dag kwam mijn zusje Rachel opgewonden en met rode konen thuiskwam uit het veld. Er was een man, er was een man bij de put! En die man had eigenhandig de steen van de put gerold, de steen die zo zwaar was dat er normaal gesproken meerdere mannen voor nodig waren om hem weg te rollen. En deze man had haar gekust en haar gezegd dat hij familie was, terwijl normaal gesproken alleen familieleden van hetzelfde geslacht elkaar kusten. Maar deze man zette de regels en de gewoonten naar zijn hand. 

Deze man, Jakob, was onze neef, zo vertelden ze mij. En hij kwam bij ons in huis. Natuurlijk zag ik dat hij verliefd op Rachel was. Zo vaak als hij probeerde om even een momentje met haar alleen te zijn… En de knipoogjes die hij haar gaf, en de manier waarop zij naar hem lachte… Natuurlijk was ik jaloers, ook al wist ik nooit zo goed wat ik van Jakob denken moest. Want ik ben de oudste. Ik had recht op een man die verliefd op mij was en een bruidsschat voor mij wilde betalen en als hij dat niet kon desnoods zeven jaar wilde werken om mijn hand. Bovendien merkte ik na een tijdje dat er geroddeld werd over onze familie. Ach, u weet hoe dat gaat… Anderen zagen ook wel dat die buitenlander in ons huis scharrelde met de jongste dochter. Mensen gingen mij met andere ogen bekijken. Wat is er mis met haar, dat die Jakob haar zusje verkiest boven haar? Mijn vader zei dat ik me niet zo druk moest maken, maar ik schaamde me, ik was jaloers en ik was bang. Roddels verspreiden zich snel in onze gemeenschap en kunnen de huwelijkskansen van een meisje danig beïnvloeden. 

Toen kwam na zeven jaar de aap uit de mouw: mijn vader huwelijkte ons beiden aan Jakob uit. “Het is hier niet de gewoonte om de jongste vóór de oudste uit te huwelijken.” Alsof Jakob dat niet wist… U moet weten: onze hele samenleving draait om gewoonte, om traditie. Wij geloven dat veel gebruiken al zo lang als er mensen zijn vastliggen, ze zijn net zo in de schepping ingebakken als de loop van de seizoenen. Als de dingen niet gaan zoals ze horen te gaan, is dat een bedreiging voor de hele samenleving, als een stuk stof dat helemaal uitrafelt omdat er ergens één ladder in komt. Mijn vader beriep zich dus op de macht van de  gewoonte. Maar ook hij heeft de traditie naar zijn hand gezet, of in elk geval, hij maakte er handig gebruik van: zijn twee dochters in één keer onder dak én veertien jaar een gratis knecht!

Daar zat ik. Onder dak, dat wel. Maar onder dak met een man die mij niet zag staan en die soms leek te denken dat de hele wereld om hem draaide. “God staat achter mij,” zei hij, “God heeft beloofd dat ik stamvader zou worden. Mijn God is een God die breekt met regels en gewoonten en de zaken ondersteboven keert.” Maar in plaats van dat hij die God nou rustig zijn gang had laten gaan, moest hij hem zo nodig een handje helpen. 
Ik was een heiden toen ik met hem trouwde, en van heidenen zeggen ze dat die vaak hun eigen God willen zijn, dat ze geloven in maakbaarheid, maar geloof mij: ook met een God achter je kun je in de verleiding komen op de stoel van God te gaan zitten. En als je gelooft in een God die alles omkeert, maar dan zelf alles al omkeert en naar je hand zet, dan worden de zaken driedubbel omgekeerd en knap ingewikkeld. Dan eindig je in een huwelijk met twee ongelukkige vrouwen die elkaar het leven zuur maken.

Eén keer heb ik Jakob de spijker op zijn kop horen slaan. Dat was toen hij ruzie had met Rachel, die het hem verweet dat ze nog geen kinderen van hem had. Rachel maakte hem net zo lang verwijten totdat hij uitriep: “Ik ben toch zeker God niet!”

Nee, Jakob, jij bent God niet. Misschien heb je dat toch een beetje geleerd door die warboel, dat wespennest waar je met ons in verzeild bent geraakt? Jij bent God niet, ik ben God niet. Wij zijn mensen, ons kunnen is beperkt en we moeten het met elkaar uit zien te houden. Jij verwacht de hemel in het leven, Jakob, en je bent bereid ervoor te vechten. Dat maakt dat je de geschiedenis in zult gaan als een groot man. Maar vergeet alsjeblieft niet dat jij God niet bent. Ook al staat God achter je, dat betekent nog niet dat God alles goedvindt wat jij doet. Want Jakob, jouw God is een God die de zaken ondersteboven keert, die altijd partij kiest voor de minste zoals jij eens de minste was. Als je dat echt gelooft, waarom zie je mij dan niet staan? De oudste, maar de minder aantrekkelijke, de minder geliefde? 

God is een God die de zaken ondersteboven keert. Dat heb je altijd gezegd en ik ben je zo langzamerhand gaan geloven. Want hoewel jij van Rachel hield, kreeg zij heel lang geen kinderen. Ik wel. Nu ben ik in staat om te zeggen - zoals zoveel ongelukkige vrouwen van alle tijden en plaatsen - “Ik heb in elk geval nog de kinderen.” 

Ik heb het opgegeven om te proberen te begrijpen hoe het zit met Jakob en zijn God. Het leven gaat toch altijd weer anders dan je denkt. Soms, heel soms, denk ik dat het Jakobs God was die mij kinderen schonk. Hij is immers de God van de omkering? Misschien heeft Hij gezien dat ik, de oudste, me zo vaak klein voelde en waardeloos, omdat ik in Jakobs ogen niets voorstelde? Ik ben God dankbaar voor die kinderen, maar ik weet niet of ik zo wel mag denken. 

Ik heb het opgegeven om te geloven dat de toekomst nog beter wordt voor mij. Ik hoop dat mijn kinderen het beter zullen hebben dan ik. En soms, heel soms, hoop ik dat ze ook iets zullen hebben met die rare God, die breekt met regels en gewoonten en de zaken ondersteboven keert, en dat ze deel zullen hebben aan zijn toekomst. Maar ik weet niet of ik zo wel mag denken. Want ja, wie ben ik?

Reacties

Populaire posts van deze blog

Een grote rode boerenzakdoek - bij het overlijden van Nico ter Linden

Nee, dit is geen zakdoek uit verdriet - of misschien ook een beetje wel, stiekem, want hij was voor mij zo'n mens waarvan je je niet kunt voorstellen dat hij ooit voorbijgaat. Ik was een jaar of vijftien en Nico ter Linden kwam naar Houten. Als echte fan moest ik daar natuurlijk bij zijn, en als echte BN'er was hij in het echt natuurlijk een stuk kleiner dan ik me had voorgesteld. Van wat hij vertelde die avond weet ik weinig meer. Wel nog dat hij van tijd tot tijd zonder enige schaamte zijn grote rode boerenzakdoek tevoorschijn haalde om zijn neus te snuiten. Daarna borg hij de zakdoek weer op, keek de zaal eens rond en vertelde verder. Niemand had de tijd om het hilarisch te vinden, en binnen een paar seconden had hij ons weer mee teruggevoerd naar de wereld van de aartsvaders. Ik was een jaar of twaalf en ik zat vol met vragen. Mijn moeder gaf me een boek met de gebundelde columns van Nico ter Linden, Kostgangers. Ik las dat geloof en ongeloof bij elkaar horen, 'al

Wie ben ik dan?

Wat een verhalen, gisteravond. De huiskamer van de pastorie in Cothen was overvol - mensen die allemaal op de een of andere manier in hum omgeving te maken hebben met dementie, en ik mocht met hen het gesprek aangaan. Los van mijn rol als stagiaire en gespreksleider en alles wat ik daarin al dan niet nog te leren heb, was ik vooral onder de indruk van al die verhalen. Gespreksavond in Cothen Wie ben je nog als je dement wordt? Je bent niet meer wie je was, in ieder geval. Je kunt niet meer wat je vroeger wel kon: helder redeneren, autorijden, koken (al weten misschien je handen nog veel langer dan je hoofd hoe je de aardappels moet schillen). Je karakter kan veranderen. De rol die je inneemt in je gezin en in de maatschappij verandert: opa of oma, partner, moeder, vader - dat blijf je, maar je wordt ook steeds meer 'patiënt'. Je verandert, en dat kan snel gaan. Al die verhalen over verandering deden me ook weer denken aan mijn eigen oma, inmiddels overleden

De stilte die volgt op een slotnoot

Pinksteren in de Lutherse kerk, Utrecht, en tevens het 400-jarig bestaan van de gemeente. Een feestelijke dienst, waar ik met het Vocaal Theologen Ensemble in mee mag zingen. Ik vind het een voorrecht. Een voorrecht om de koperblazers letterlijk te voelen trillen in je buik, omdat je er met je neus bovenop staat, en een voorrecht om de stilte te horen, strak van de spanning, die volgt op de slotnoot van een extra indrukwekkend stuk. We hebben een motet van componist Hans Jansen gezongen, een zing-sprekende vertolking van het pinksterverhaal. Het motet eindigt met een bed van spannende ondertonen waar de sopranen hun hoge e als het ware in kunnen leggen. Het laatste akkoord houdt acht, tien, twaalf tellen aan; de dirigent strekt haar arm verder en nog verder uit, slaat ons af, en dan is het stil. Over stilte kun je haast niet schrijven. We hebben geleerd om na een slotnoot de aandacht nog vast te houden, door niet te rommelen in onze papieren, niet te bewegen, zelfs niet zichtb